De bezittingen van pensioenfondsen nemen sterk toe sinds begin deze eeuw. Deze reeks stelt de vraag of deze enorme kapitaalaanwas de lonen verdringt. In dit tweede deel bespreek ik marktwaarde in relatie tot andere waarderingen. De andere delen gaan in op economisch gedrag en de productiefunctie.
Marktwaarde en andere waarden
Ook de marktwaarde van Nederlandse ondernemingen is hard gestegen: de waarde van alle uitstaande aandelen in Nederland verviervoudigde bijna zelfs. Een nog krachtiger stijging dan de toename van de bezittingen van pensioenfondsen.
Deze waardestijging komt bij lange na niet zo sterk naar voren in de niet-financiële activa van Nederlandse ondernemingen. Daar kwam tussen 1999 en 2016 circa de helft bij. Uiteraard kunnen bedrijven meer dan vroeger bezittingen hebben die niet op de balans staan maar wel waarde hebben. Een opgebouwd merk is daarvan een voorbeeld.
Hetzelfde beeld rijst wanneer gekeken wordt naar de kapitaalgoederenvoorraad. “Kapitaalgoederen zijn geproduceerde materiële of immateriële activa die langer dan een jaar in het productieproces worden gebruikt. Voorbeelden zijn gebouwen, machines, vervoermiddelen, software en dergelijke.” (CBS)
De relatieve toename van de marktwaarde van aandelen in Nederlandse ondernemingen ten opzichte van andere waarderingen kan door veel veroorzaakt zijn. Wellicht zijn ondernemingen sinds 1999 “slimmer” gefinancierd waardoor het rendement op de aandelen hoger is, en ze daardoor meer waard zijn. Zoals gezegd, kan het ook komen doordat bezittingen die niet op de balans horen, zoals merken, belangrijker zijn dan vroeger. Misschien zijn bedrijven gewoon winstgevender, en is hun waarde ten opzichte van hun activa dus nu hoger. En de rente op obligaties en spaarrekeningen is laag. Wellicht is de rendementseis op aandelen bij meer marktdeelnemers dan pensioenfondsen lager dan vroeger. Dat laatste heeft als gevolg dat kopers meer bereid zijn te betalen voor dezelfde verwachte kasstroom (zoals dividend).
De verklaring, die als rode draad door deze reeks loopt, is dat er (daarnaast) zoveel kapitaal een bestemming zoekt, dat de marktwaardering veel hoger ligt dan de balanswaarde van de onderliggende niet-financiële activa. Dit kan werken omdat arbeid, kennelijk onder druk van zoveel kapitaal, met een kleiner aandeel in het vergaarde inkomen genoegen moet nemen.